Burgerlijke maatschappen: een belangrijk nieuw standpunt van de Vlaamse Belastingsdienst
Burgerlijke maatschappen: een belangrijk nieuw standpunt van de Vlaamse Belastingdienst
Eind april heeft de Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’) haar standpunt bekendgemaakt over burgerlijke maatschappen die geldbeleggingen en effecten aanhouden en waarvan ouders en kinderen de delen ‘gesplitst’ aanhouden (vruchtgebruik-blote eigendom).
Het nieuwe standpunt bouwt voort op een eerder standpunt, van kracht sinds 1 juni 2016, op basis
waarvan, ook na het verstrijken van de klassiek drie- of zevenjaarstermijn, erfbelasting verschuldigd
bleef over een schenking van geldbeleggingen of effecten met voorbehoud van vruchtgebruik, tenzij
er over die schenking Belgische schenkbelasting werd betaald. Vlabel viseerde hiermee duidelijk de
schenkingen die voor buitenlandse notaris (bijvoorbeeld in Nederland) werden gedaan.
Context en de situatie tot en met 31 mei 2017
Indien de delen van een burgerlijke maatschap worden geschonken met voorbehoud van vruchtgebruik, komt het recht op de opbrengsten van het vermogen van de maatschap klassiek toe aan de schenker-vruchtgebruiker.
Indien de opbrengsten ook effectief worden uitgekeerd door de maatschap komen zij dus toe aan de vruchtgebruiker. Indien deze opbrengsten niet verteerd zijn of niet opgenomen zijn in een verdere planning, behoren zij bij het overlijden van de vruchtgebruiker tot diens vermogen, waardoor ze in principe belast worden met erfbelasting.
Indien de statuten van de maatschap dit voorzien, kan de vruchtgebruiker (of de maatschap) evenwel
beslissen om de opbrengsten niet uit te keren, maar ze te behouden binnen de maatschap. Dat kan
door de opbrengsten te reserveren met het oog op een eventuele latere uitkering aan de vruchtgebruiker, of door de opbrengsten te incorporeren in het ‘kapitaal’ van de maatschap waardoor ze zonder te worden uitgekeerd in beginsel aangroeien bij het vermogen van de maatschap.
In de praktijk werd er soms op gewezen dat de beslissing om de opbrengsten niet uit te keren, door de fiscus zou kunnen worden beschouwd als een onrechtstreekse schenking van die opbrengsten door de vruchtgebruiker aan de blote eigenaar(s). Indien die beslissing tot niet-uitkering gebeurde in de drie jaar vóór het overlijden van de vruchtgebruiker was er dus mogelijk alsnog erfbelasting verschuldigd over de niet-uitgekeerde opbrengsten van de laatste drie jaar.
Het nieuwe standpunt vanaf 1 juni 2017
In haar nieuwe standpunt stelt Vlabel nu dat alle niet-uitgekeerde opbrengsten (dividenden en intresten) van de geldbeleggingen en effecten die de maatschap aanhoudt, vanaf 1 juni 2017 beschouwd zullen -worden als een nieuwe ‘gesplitste inschrijving’ van deze opbrengsten.
Het gevolg hiervan is dat er over alle dividenden en intresten die vanaf 1 juni 2017 worden gerealiseerd op het onderliggende vermogen en die niet worden uitgekeerd door de maatschap, bij het overlijden van de vruchtgebruiker erfbelasting verschuldigd zal zijn, zelfs indien de vruchtgebruiker overlijdt meer dan drie jaar na de beslissing om deze opbrengsten niet uit te keren, tenzij er schenkbelasting zou betaald worden over deze niet-uitgekeerde vruchten. Er mag hierbij worden aangenomen dat dit standpunt ook geldt indien de statuten van de maatschap bepalen dat de opbrengsten binnen de maatschap worden behouden indien er op de jaarvergadering geen uitdrukkelijke beslissing tot uitkering wordt genomen.
De peildatum van 1 juni 2017
Belangrijk hierbij is dat de peildatum van 1 juni 2017 geldt voor de beoordeling van het ontstaan van de dividenden en intresten, en dus niet de datum betreft van de algemene vergadering. Er moet met andere woorden gekeken worden naar de datum waarop de intresten en dividenden werden uitbetaald op de beleggingsportefeuille of de effecten – vóór 1 juni 2017 of vanaf 1 juni 2017 – en niet naar de datum van de jaarvergadering van de maatschap waarbij beslist wordt tot al dan niet uitkering. Hierover bestond twijfel (onder meer door nieuwsbrieven van collega’s), maar dit is ondertussen uitdrukkelijk bevestigd door de Vlaamse Belastingdienst.
Voor welke maatschappen en voor welke opbrengsten?
Het nieuwe standpunt geldt enkel voor maatschappen die geldbeleggingen of effecten (bv. aandelen van een al dan niet familiale vennootschap) aanhouden, dus niet voor maatschappen die bijvoorbeeld louter een kunstcollectie of een classic car collectie aanhouden.
Voor maatschappen die wel een beleggingsportefeuille of effecten van een vennootschap aanhouden,
geldt het standpunt enkel voor de zogenaamde ‘burgerlijke vruchten’ van de beleggingen of effecten,
zijnde de dividenden en intresten. Meerwaarden en waardestijgingen van het onderliggende vermogen zijn niet geviseerd, zelfs niet indien de statuten van de maatschap deze kwalificeren als vruchten die kunnen worden opgenomen door de vruchtgebruiker.
Wat kunt u nu doen?
Hoewel het nieuwe standpunt van Vlabel zeker voor kritiek vatbaar is, is het aangewezen om er in de praktijk wel rekening mee te houden. Zoals vermeld, is de datum van 1 juni 2017 relevant om te beoordelen of de maatschap dividenden of intresten heeft genoten op de beleggingsportefeuille of op de effecten die zij aanhoudt. U hoeft dus niet per se uw jaarvergadering over het boekjaar 2016 nog vóór 1 juni 2017 te organiseren om aan het nieuwe standpunt te ontsnappen.
Wel is het aangewezen – maar dat was voorheen ook al zo – om jaarlijks goed bij te houden wat de opbrengsten zijn van het vermogen van de maatschap, en wat de bestemming is die jaarlijks aan deze opbrengsten is gegeven. Bij overlijden van de vruchtgebruiker zullen de erfgenamen immers moeten kunnen aantonen wat het bedrag van de niet-uitgekeerde intresten en dividenden is, en welk bedrag voortkomt uit bijvoorbeeld meerwaarden en waardestijgingen van het vermogen van de maatschap.
Bijkomend menen wij dat het aangewezen is om vóór 1 juni 2017 een zogenaamde ‘opbrengstenrekening’ of ‘vruchtenrekening’ te openen (op naam van de burgerlijke maatschap) waarop met ingang
vanaf 1 juni 2017 alle interesten en dividenden (dit zijn de ‘burgerlijke vruchten’) die het maatschapsvermogen genereert, automatisch worden afgezonderd. Dergelijke rekening zal immers de identificatie en administratie van de genoten vruchten vergemakkelijken.
Er is ook enige voorzichtigheid geboden bij het (her)beleggen van deze (afgezonderde) vruchten, om vermenging met het vermogen per 31 mei 2016 te vermijden. Dit betekent volgens ons echter niet dat dat deze vruchten per definitie niet zouden kunnen worden belegd, zoals door sommigen veiligheidshalve wordt geadviseerd.
In bepaalde gevallen zal wel een aanpassing van de statuten nodig zijn om het mechanisme van de
afzondering van de burgerlijke vruchten te regelen.
Voorts is en blijft het opstellen van notulen van de jaarvergadering en de jaarlijkse opmaak van een gedetailleerde vermogensstaat een absolute must. Voor zover dit in het verleden niet consequent gebeurd zou zijn, is het dan ook sterk aangewezen om dit bij te werken en eventueel om een vaststellingsovereenkomst op te maken voor het verleden.
En naar de toekomst toe?
Voor intresten en dividenden die op de beleggingsportefeuille of de effecten worden uitbetaald vanaf 1 juni 2017 ontstaat er door het nieuwe standpunt een – in de tijd onbeperkt – successierisico indien zij niet worden uitgekeerd door de maatschap.
Er zal dus een familiale planningsstrategie dienen te worden vastgesteld met betrekking tot de (vanaf
1 juni 2017 afgezonderde) burgerlijke vruchten. Deze accumuleren immers – althans volgens Vlabel –
opnieuw in het aan erfbelasting onderworpen vermogen van de vruchtgebruiker.
Dit successierisico kan worden beperkt door de opbrengsten uit te keren en vervolgens in volle eigendom te schenken aan de (klein)kinderen via bankgift of voor een buitenlandse notaris. Eventueel kunnen de uitgekeerde opbrengsten eerst opnieuw in de maatschap worden ondergebracht en kunnen de in ruil hiervoor uitgegeven nieuwe delen worden geschonken.
Bij dergelijke schenkingen in volle eigendom geldt slechts de klassieke risicotermijn van drie jaar. Om
de schenker toe te laten toch controle en inkomsten te laten behouden, kunnen wij desgewenst alternatieven voorstellen voor het klassieke voorbehoud van vruchtgebruik.
Als u bereid bent om de schenkbelasting te betalen, kunt u de uitgekeerde opbrengsten voor een Belgische notaris schenken met voorbehoud van vruchtgebruik. In dat geval is er helemaal geen risicotermijn meer.
Om het successierisico nog verder te beperken kunt u bijkomend overwegen om – in overleg met uw
bankier – eerder te beleggen in producten die de opbrengsten kapitaliseren dan in producten waarvan
het rendement periodiek wordt uitgekeerd.
Het nieuwe standpunt en meer in het algemeen, de verstrengde houding van Vlabel nopen tenslotte
ook tot het herdenken van planningsstrategieën voor nog niet geschonken vermogen. Indien u voornemens was om ook hiervoor via een burgerlijke maatschap te werken, is de – volgens Vlabel – onmogelijke combinatie van een klassiek voorbehoud van vruchtgebruik en een schenking zonder Belgische schenkbelasting nu expliciet bevestigd. Fiscale en civiele overwegingen zullen dus op een andere
manier moeten worden verzoend. Graag denken wij met u mee bij het uitstippelen van de juiste strategie voor nog niet geschonken vermogen.
Copyright
- Argo Law BCVBA
- City Link
- Posthofbrug 12
- B-2600 Antwerp
- Tel. +32 (0)3 206 85 30
- Fax +32 (0)3 206 85 55
- http://www.argo-law.be